-
1 Hose
Hose〈v.; Hose, Hosen〉1 broek, pantalon2 broekje, slipje♦voorbeelden:die Hosen voll kriegen • een pak voor de broek krijgendem Jungen die Hosen spannen, stramm ziehen • de jongen een pak voor de broek geven -
2 Sand
〈m.; Sand(e)s, Sande of Sände〉♦voorbeelden:im Sand(e) verlaufen • op niets uitlopenjemandem Sand in die Augen streuen • iemand zand in de ogen strooien〈 informeel〉 etwas in den Sand setzen • (a) iets neerzetten; 〈 (b) figuurlijk〉iets verknallen, verprutsen〈 informeel〉 wie Sand am Meer • onnoemelijk, ontzettend veel2 auf (einen) Sand geraten • op het zand vastraken, vastlopen -
3 danebengehen
danebengehen -
4 im Sande verlaufen
im Sand(e) verlaufen -
5 in die Hosen gehen
in die Hosen gehen -
6 zerschlagen
-
7 aus
aus1〈 bijwoord〉♦voorbeelden:vom Fenster aus • vanuit het raamvon Grund aus • grondig, totaal〈 informeel〉 von mir aus • wat mij betreft, voor mijn partvon sich aus • uit eigen beweging, op eigen houtjebei jemandem aus und ein, ein und aus gehen • bij iemand in- en uitlopennicht ein und aus, nicht aus noch ein, weder aus noch ein wissen • zich geen raad (meer) weten————————aus2〈voorzetsel + 3〉♦voorbeelden:aus dem Gedächtnis, Kopf hersagen • uit het hoofd, van buiten opzeggenaus der Nähe • van dichtbijaus alten Zeiten • uit vroeger tijdwas ist aus ihm geworden? • wat is er van hem terechtgekomen?aus sich heraus • uit zichzelf2 aus welchem Anlass, Grund? • om welke reden?aus Mangel an Zeit • bij gebrek aan tijdaus Spaß • uit gekheid, voor de grapaus der Sache wird nichts • van die zaak komt niets terecht
Перевод: с немецкого на все языки
со всех языков на немецкий- Со всех языков на:
- Немецкий
- С немецкого на:
- Нидерландский